donderdag 4 januari 2018

REALITEITEN

(uit de Nimetokwintel van 22 december 1972)

Ik heb eens een paar jaar 's avonds 'op een benzinepomp gewerkt'.
Van 6 tot 9 uur.
Toen ik er de eerste avond zat, het was niet druk, kwam er een bejaard vrouwtje binnenstappen die vroeg of ze mij kon spreken.
Ik had daar geen bezwaar tegen en ze ging zitten op de stoel die ik haar aanbood.
"Bent u gelovig, mijnheer?", begon ze.
Ik antwoordde dat ik katholiek was opgevoed, maar dat ik dat als geloof niet meer geheel kon steunen; ik kon geloven zonder daar direkt de kerk bij nodig te hebben.
Een geruststelling voor haar was het blijkbaar wel, want zij geloofde sinds de dag dat zij God ontmoet had zeer sterk.
Hele citaten uit de bijbel stroomden uit het, door ouderdom getekende mondje.
Ik was even stil en vroeg haar wat verklaringen.
De hedendaagse maatschappij had mij namelijk aan het denken gezet en ik meende daar enkele citaten niet geheel mee te kunnen rijmen.
Zij was zo overtuigd dat ze niet geheel objectief met mij in discussie kon gaan.
Ze bleef echter doorspuien en dacht er waarschijnlijk niet aan dat dit wel een beetje veel was voor mij.
Om kwart voor negen vertrok ze en zei nog eens langs te komen.
Al die twee jaar dat ik er werkte kwam ze iedere week wel een keer bij mij.
Ik respecteerde het ideologische in het vrouwtje.
Hoe zij haar ideeën uitdroeg was ontroerend.






















Vaak bracht ze een koekje of snoepje voor mij mee, dat zat altijd ingepakt in een servetje, wat ze in elkaar gefrommeld in haar zak stopte.
Voor haar was het niet het hapje alleen wat ze bracht, ze bracht tevens een opdracht mee van de Heer om die bij mij uit te dragen.
Ik lachte er wel eens om, maar vond het wel erg goed van d'r.
Ik wist n.l. dat zij ook op straat en in winkels haar taak uitvoerde.
"Het vrouwtje met de grijze haren, het mutsje, de oude jas en haar uitgelopen schoenen".
Ze was 76 jaar.
Vaak als ik 's avonds thuiskwam dacht ik na over wat ze verteld had.
Geheel geloven kon ik het echter nog steeds niet.
Vorig jaar stopte ik met "pompen" en zag haar niet meer.
Van de week, ik kwam terug van school, werd ik op 't station aangesproken door een oud vrouwtje, het was "het vrouwtje van de pomp".
Ze was nog net eender gekleed.
Ik begroette haar en ze begon, naast mij zittend op een bank, te vertellen.
Het huis waar ze in woonde was te groot voor haar en ze was al lange tijd bezig een bejaardenflat te krijgen.
Overal waar ze kwam, kon ze niet terecht.
Of er was geen plaats, óf het was zo duur, dat ze het van haar pensioen niet kon betalen.
"Het grote huis behoorde door een gezin bewoond te worden", zei ze.
Ik was blij haar zo te horen praten, en dacht na over het irreële van de maatschappij.
Een groot huis achter laten en niet eens een voor haar gebouwd kleiner huis te kunnen betrekken.
Ze zag het echter als Gods wil, en dàt zag ik nou nèt niet zitten.

Henze J. Pegman E4a
Tekeningen: Bert Thomassen