maandag 28 maart 2011

HÖLZEL EXPO

Een mooie zondagmiddag, wat doe je dan?
In de auto, over de snelweg naar Rijswijk natuurlijk, de opening bijwonen van de tentoonstelling van werk van Edward Hölzel.
Veertig jaar geleden onze leraar etaleren/decoreren en samen met Frits Frietman de drijvende kracht achter de creatieve lessen op de NIMETO.
Toendertijd wisten we niet dat de opleiding nog zoveel invulling nodig had, maar het moet veel werk geweest zijn om voor ons zinnige bezigheden te bedenken. Achteraf nog een pluim, dat we daar zo weinig van gemerkt hebben.

Bij binnenkomst kreeg ik direkt een stevige hand en werd mijn naam genoemd. Ook daar keek ik van op, na 38 jaar direkt herkend te worden door Edward, ik vind het knap. Moeiteloos werden een aantal andere leerlingen genoemd, en kwamen er een aantal anecdotes voorbij.

Ondertussen waren Frits Frietman, Nico de Vries en Wilma Smit (Walhout) ook gearriveerd. Frits vond dat ik wat trekken vertoonde van Bert Thomassen, maar dan van jaren geleden. Dit misverstand werd snel opgelost. Nico herkende mij ook niet, terwijl wij elkaar toch bij de eerste reünie van de NIMETO nog hebben gesproken.
Ook Kees Nelis, de leraar lichamelijke opvoeding was aanwezig, net als Boon, iemand waar wij nooit les van hebben gehad.







De expositie werd geopend door Frits Frietman.

Eerst dacht ik uit de speech te kunnen citeren, maar het is een mooi verhaal, daarom in zijn geheel geplaatst. Hieronder de speech:



Dames en heren,

Staat U mij toe, voor ik iets ga zeggen over het werk van de bijna 70 jarige kunstenaar Edward Hölzel, U een korte anekdote te vertellen. Ik heb deze anekdote nodig om het werk van Edward te positioneren en van mijn kleur te voorzien.

Toen ik in 1974 ging wonen op het plein in Voorburg, waar ik nu nog steeds woon, was ik daar de enige, enigszins bekende kunstenaar. Ik hield mijn tentoonstellingen in het Stadsmuseum van Voorburg en werd werkend lid van de Haagse Kunstkring en van Pulchri Studio. Dit alles min of meer gelijktijdig met Edward Hölzel met wie ik ook toen al bevriend
was.

Rond het jaar 2000 bleken er echter ineens nog twee beeldend kunstenaars op mijn pleintje te wonen en die waren daar niet komen wonen; nee die woonden er al bijna net zolang als ik, maar zij hadden plotseling besloten, nu de kinderen het huis uit waren, ook beeldend kunstenaar te worden, want zij hadden zich herinnerd dat zij op de middelbare school toch ook wel aardig konden tekenen.
Eén van die dames, want het waren dames, had zelfs een bordje voor haar raam geplaatst, dat zij beeldend kunstenaar was, iets waar ik zelf eerlijk gezegd nog nooit op was gekomen. De andere dame, die altijd trouw mijn tentoonstellingen had bezocht, sprak mij aan bij de opening van één van mijn exposities in het Stadsmuseum van Voorburg en feliciteerde mij met de verkoop van vier van mijn werken. Haastig voegde zij daaraan toe, dat zij op dat moment ook exposeerde in een bejaardenhuis in Delft en dat zij er al twaalf had verkocht. Ze keek mij daarbij aan, alsof zij mij nu definitief had verslagen. U begrijpt dat ik toen even een poosje vertwijfeld voor mij uit heb staan staren, totdat het tot mij door begon te dringen dat de devaluatie van het kunstenaarsschap nu een feit was. Er werd door haar helemaal niet meer over het werk zelf gesproken, maar alleen nog maar over de verkoop ervan en ik dacht met enige weemoed terug aan mijn oude leraren op de academie, die het mij zo anders hadden geleerd. En het ergste is nog, dat ook de politiek tegenwoordig, uit commerciële overwegingen, een zekere goedkeuring lijkt te geven aan deze devaluatie!

Dames en heren, hoe anders is het gesteld met het werk van Edward Hölzel! In een combinatie van vakbekwaamheid, bevlogenheid en een vleugje naïviteit ten opzichte van de huidige ontwikkelingen, tovert hij ons een serie schilderijen voor, die iedere vergelijking met het schijnprofessionalisme van de laatste tijd meedogenloos kan weerstaan.
Hier geen charmante kleurpoepjes op een veel te duur stuk linnen, maar doorwrocht werk, dat alleen maar kan ontstaan na een serieuze en gedegen academieopleiding. Het zijn kleursymfonieën geworden, hoofdzakelijk gebaseerd op één thema, waarbij de composities, en de ritmes binnen die composities, ons in hun verscheidenheid iedere keer verrassen. En wees eerlijk, de meeste van ons hadden die mogelijkheden van zo 'n stelletje ouwe dozen van dé Albert Heijn, dé Jumbo of dé Hoogvliet toch echt niet herkend. Hier onderscheidt de ware kunstenaar zich! In een flits moet Edward gezien hebben, dat er een oneindige hoop mogelijkheden en variaties moesten zijn met deze dozen.
Het strijklicht, het volle licht, de schaduwvlakken, de schaduwwerpende vlakken, de gaten en de holtes en de kreukels, vouwen en frommels, en dat allemaal in dienst van het ritme en de kleur van de symfonie op het platte vlak, waarmee de schoonheid van de vernieling en van het onvermijdelijke verval wordt aangeraakt en aangegeven. Het zijn naar mijn idee in hun visie en in hun uitwerking allemaal juweeltjes geworden.

Edward zijn eerste, en waarschijnlijk ook zijn meest inspirerende leermeester was de bekende Haagse schilder Gerard Wensma, van wie je, slechts een paar jaar na zijn dood, helaas nu al bijna niets meer hoort. Ook hij zocht rond zljn zeventigste naar één thema om mee te variëren.
Bij hem waren het daken, bij Edward zijn het dozen.
Slechts 2 letters verschil!
Wat zijn ze in dat opzicht dicht bij elkaar gebleven! Met veel zorg en technisch vermogen schiepen en scheppen zij hun werken, die bij Edward uiteindelijk wat meer naar de abstractie neigen, waardoor hij zich toch enigszins losmaakt van zijn leermeester.
Het is verbluffend om mee te mogen maken en het is geruststellend om het verschil te zien van dit werk met het werk van mijn twee onverwachte collega's bij mij op het pleintje.
Dames en heren, ik wil besluiten met een paar regels voor te lezen uit het kort geleden verschenen, prachtige boekje "Adel van de Geest" van Rob Riemen. Hij schrijft bovenaan pag. 70 de bemoedigende regels:
- Als humaniteit, waarheid, schoonheid en eeuwigheid misschien grote woorden zijn - groter in ieder geval dan wij in deze oppervlakkige tijden gewend zijn- laten wij dan de rechtvaardiging van het kunstenaarsbestaan zo formuleren:
"Het kunstenaarsbestaan is een levenslange trouw aan de taal, of aan de klank of aan het beeld en die levenslange trouw is daarmee voor ons een geschenk van de goden!"-

De bijna 70 jarige Edward Hölzel is daar naar mijn idee een sprankelend voorbeeld van!!

En hiermee verklaar ik deze tentoonstelling voor geopend.

Frits Frietman

Om een uur of half vijf vertrokken we weer. Nico en Wilma voerden nog een "Cannes filmfestival" toneelstukje op, met als onderwerp de nieuwste aanwinst van Nico, een fervent auto- verzamelaar, zoals je kunt zien in het hoofdstuk Hoe ging het verder met ..., eerder op dit blog.

Edward, bedankt voor de ontvangst, en de fraaie expositie.

(Gerard)

Wilma:
(Over de rit naar huis): Dacht af en toe dat ik live in een Nintendospel meedeed. Oeps... daar is een kruising.... whhhhoeoeoeoemmmm.... weg kruising... bocht.... whoeoeoeommmmm... streep.. weg.... streep.... soort kermisattractie.
Verstand maar gewoon op nul gezet en net als in een vliegtuig gedacht: 'als dit mis gaat, hoef ik het niet na te vertellen'. Maar ik vond het bezoekje ook heel leuk. Wat mooi dat die mannen, inclusief Nelis, ook elkaar als persoon en hun (kunst) werk loyaal zijn gebleven.

Na de rit nog even in het zwart-witte penthouse met skyline Almere van Nico een drankje genuttigd en daarna zeer tevreden in mijn eigen oude zwarte dieselbak uit '97 gestapt en de reis vervolgd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten